Druk
was het niet, en dat was niet zo vreemd. Zondagochtend, redelijk weer, maar wat
koud voor de tijd van het jaar. Beestmans maalt daar niet om, ik had een
lekkere trui aan. We stapten flink door onder de platanen langs het Rijn-Schiekanaal. Dat lag glad als een spiegel naast ons, want alle studenten lagen nog op een oor – nog geen roeiboot te zien. Er waren ook geen luidruchtige nijlganzen
en er was geen meerkoetgetetter.
Opeens
hoorden we vanaf de andere zijde getrappel. Midden op straat kwamen drie dames in elegante trainingspakken onze kant op. Een dame met blond haar, de ander zwart. De derde had een prachtige kastanjerode haardos. Ze
deden me denken aan een prentenboek dat ik vroeger samen met mijn vriendinnetje
las.
We zaten samen op zolder op een oud ledikant en het verhaal begon zo:
‘Er
waren eens drie kleine paardjes. Het eerste heette Witje, omdat het helemaal
wit was. Het tweede heette Zwartje, natuurlijk omdat het helemaal zwart was.
Het derde heette Bruintje, omdat het helemaal bruin was.”
Ik
herinner me niet hoe het precies verder ging. Ik weet nog wel dat de drie paardjes
ontzettend graag een keer naar de stad wilden. Maar de illustratie op de kaft herinnerde ik me wel. Ik keek nog een keer goed naar de drie
dames. Nietsvermoedend jogden ze ons voorbij. Ja hoor. Sprekend de drie
paardjes van Piet Worm.